Surrealisme als de waanzin van de banaliteit


Korte blik op het werk van Stefan Serneels

Het mysterieuze oeuvre van de Belgische kunstenaar Stefan Serneels belicht hoe het alledaagse leven ondanks zijn herkenbaarheid op een hoogstpersoonlijke manier ervaren wordt, als in de eenzaamheid van de waanzin. In zijn tekeningen en schilderijen suggereert Serneels bijvoorbeeld, door het ongewone verband waarin hij op zich ordinaire zaken bij elkaar plaatst, een onbekende individuele beleving. Dit surrealisme staat echter wars van het lichtzinnige. Zoals in het werk van Neo Rauch behoudt het een uitgesproken sereniteit, die onder andere voortkomt uit de bedrukte lichaamstaal en gelaatsuitdrukkingen van de weergegeven personages. Het absurde wordt bij Serneels ernstig genomen, zodat het des te meer een gevoel van vervreemding wekt.

Hierdoor krijgen de alledaagse taferelen in Serneels’ werk een bijna theatrale zwaarte en doet het onder meer denken aan het toneelstuk The Homecoming van Harold Pinter, waar een akelige sfeer in de meest huiselijke omgeving wordt gecreëerd. In Serneels’ schilderijenreeks The Hikikimori studies (2007) verwijst ‘Hikikimori’ bijvoorbeeld naar een Japans verschijnsel waarbij jongeren ervoor kiezen in hun kamer een kluizenaarsbestaan te leiden. In al hun banaliteit creëren de woonkamers in deze schilderijenreeks vooral de indruk dat er iets niet pluis is.
Doordat bijvoorbeeld de meubels en het behangpapier vaak van een ‘grootouderlijke’ stijl zijn en de werken grotendeels in zwartwit zijn geschilderd, wordt een zekere melancholie opgewekt. Nog het sterkst doet dit gevoel zich voor als een soort ongrijpbare herkenning, waar de logica van het huiselijke omver wordt gegooid. Enerzijds lijken herkenbare zaken hun alledaagse betekenis te verliezen, wanneer ze vervormd en met elkaar vermengd worden. Anderzijds lijken sommige banale vormen of voorwerpen, als een zwarte vlek, een rietje of een cactus, net een bijzondere betekenis te krijgen, wanneer de personages er aandacht aan besteden of wanneer ze meerdere keren afgebeeld worden. In die bijzondere betekenis krijg je als toeschouwer echter geen inzicht. Het isolement en de waanzin van de ‘hikikimori’ worden uitgedrukt door de suggestie van een onverstaanbare logica. Zoals het vanzelfsprekende met het onbegrijpelijke wordt gecontrasteerd, zo wordt stilistisch het mooie, het afgewerkte ook tegenover de chaos geplaatst. Tussen figuratieve vormen komen onherkenbaar geabstraheerde vormen voor, die de irrationele dreiging van Serneels’ werk ondersteunen.

Over het fenomeen van de ‘Hikikimori’ maakte Serneels ook de kortfilm Hikikimori style (2007). Hier zien we een personage dat zich opnieuw in een ouderwets ingerichte kamer isoleert. Hij spendeert er onder andere zijn tijd met het vol stempelen van een boek met behulp van inkt en een stuk aardappel. Doordat stukjes uit de film zijn weggeknipt, en de handelingen van het personage ritmisch ‘verspringen’ naar de essentieelste gedeeltes, wordt hun rituele betekenisloosheid nog opvallender en zelfs humoristisch. De dreiging van de waanzin en het isolement wordt bij Serneels gezocht in de absurditeit van het ordinaire, maar wordt erdoor soms tegelijk onderuit gehaald en luchtiger gemaakt.

Wanneer het personage via een gat in zijn matras in een andere dimensie terechtkomt, kan hij nog steeds niet uit zijn ordinaire bestaan ontsnappen. Uit die andere wereld neemt hij enkel een ingepakte menselijke figuur mee terug, waarmee geen verstandhouding mee te ontwikkelen valt en die niet meer blijkt te betekenen dan een gratuit voorwerp. Hij bestempelt de figuur, net als zijn boek, veelvuldig met een stuk aardappel, waarna hij ze uiteindelijk weer in zijn matras opbergt. Doordat Hikikimori style in de strikte zin een verhaal zonder pointe is, toont het aan dat wanneer elke zingeving iemand blijft ontglippen, enkel de logica van het ritueel overblijft.

Het werk van Serneels benadrukt dat een persoonlijke ervaring uniek is omdat ze niet precies gedeeld kan worden met anderen, maar ook omdat ze niet precies herhaald of herinnerd kan worden. Dit laatste aspect brengen in het bijzonder Serneels’ sculpturen onder de aandacht. In Restpiece 2 (2001-2002) is er een replica van een matras met touwen aan het plafond vastgemaakt. Terwijl er van de matras zelf niets is terug te vinden, is haar afdruk, die uit wit klei is gemaakt, overgegaan naar een killere, meer ‘badkamerachtige’ sfeer. Doordat er een gat in de matrasvorm zit en op de grond eronder een wit bevlekte beddenbodem staat, wordt gesuggereerd dat zich hier een gebeurtenis heeft afgespeeld. Het lijkt alsof een slapend persoon, misschien in een droom, door zijn matras gevallen is. Maar als dit ‘ontlede bed’ een droomstaat uitbeeldt, dan heeft het niets magisch. Als de slapende persoon een betekenisvolle ervaring heeft gehad, dan kan de sculptuur hiervan enkel een vage suggestie geven, als de herinnering aan een droom. Het enige werkelijke dat overblijft is de banale realiteit.

Ook de nog titelloze sculptuur die van 15 tot en met 19 februari 2008 in het Gentse ACEC wordt getoond creëert de suggestie van wat verloren is. Op een ouderwetse salontafel staan een volle asbak en een spelende radio. Het geheel bevindt zich op een kamertapijtje dat wit geschilderd is en met een stuk aardappel bestempeld. Eén van de tafelpoten, de asbak en een lichtpeertje boven de radio zijn gemaakt uit bevroren inkt, die langzaam wegsmelt, waardoor de oorspronkelijke setting stilaan vernietigd wordt en met zwarte vlekken besmeurd raakt. Op die manier zien we een geënsceneerde huiselijkheid teloorgaan en de melancholie van een verouderde stijl transformeren in een gothic atmosfeer. Doordat de langzaam veranderende setting wordt gefilmd en het resultaat achteraf versneld wordt afgespeeld, wordt gesuggereerd dat je een moment niet kan vasthouden, ondanks de souvenirs die je eraan overhoudt.

Wat het uiteenlopende werk van Stefan Serneels misschien het meest gemeen heeft, is de melancholie en poëzie van het verloren nut. In feite is zijn werk vergelijkbaar met een zolderkamer: verschillende voorwerpen en sferen uit een verloren tijd worden er op absurd wijze bij elkaar gegooid, als in een droom die een raadsel blijft en waar je niets mee doet. Terwijl de vermengde elementen hun oude context gedeeltelijk nog wel oproepen, is hun nieuwe context die van de nutteloosheid. Net als een zolderkamer wekt het werk van Serneels bovendien een soort angst op. Deze heeft geen concreet object en is opnieuw droomachtig, maar is door die absurditeit net puur en universeel. Als zelfs de geborgenheid van het huiselijke niet gecommuniceerd kan worden, dan kan Serneels’ werk de akeligheid van dit gegeven net wel overbrengen.

Van de Vel Matthias, 2007